Een psalm van David, als hij was in de woestijn van Juda.
2
O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water.
3
Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende Uw sterkheid en Uw eer;
4
Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zouden U prijzen.
5
Alzo zou ik U loven in mijn leven; in Uw Naam zou ik mijn handen opheffen.
6
Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en mijn mond zou roemen met vrolijk zingende lippen.
7
Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken.
8
Want Gij zijt mij een hulp geweest; en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen.
9
Mijn ziel kleeft U achteraan; Uw rechterhand ondersteunt mij.
10
Maar dezen, die mijn ziel zoeken tot verwoesting, zullen komen in de onderste plaatsen der aarde.
11
Men zal hen storten door het geweld des zwaards; zij zullen de vossen ten deel worden. [ (Psalms 63:12) Maar de koning zal zich in God verblijden; een iegelijk, die bij Hem zweert, zal zich beroemen; want de mond der leugensprekers zal gestopt w